Zwakke netwerken, grote kracht

12 december 2013

“Maar wat als er helemaal geen ondersteunend netwerk is?” Die vraag hoor ik niet alleen in de dagelijkse praktijk, maar ook in beleids- en bestuurskringen. Jan Willem Duyvendak bijvoorbeeld, hoogleraar op de UvA, wijst er regelmatig op dat veel gezinnen die met de kinderbescherming in aanraking komen, nauwelijks of geen ondersteunend netwerk hebben. Hij vindt dat de overheid niet alles aan eigen kracht kan overlaten en verantwoordelijk blijft als de bedreigingen van ouders en kinderen ondanks alle inspanningen voortduren. Dat laatste ben ik met hem eens.

Kleine verschuivingen, grote verschillen
Maar volgens mij ziet Duyvendak iets belangrijks over het hoofd. Juist omdat kracht een schaars goed is in kinderbeschermingsgezinnen en de netwerken daaromheen, kunnen ogenschijnlijk kleine verschuivingen tot grote verschillen leiden. Deze paradox komt steevast naar voren bij onderzoek naar de effecten van therapie en hulpverlening. Het zijn de cliënten en gezinnen met bovengemiddelde en zeer zware problematiek die het meest van hulp en ondersteuning profiteren. Dit effect blijft overeind als er gecorrigeerd wordt voor het statistische fenomeen dat bij zeer ongunstige beginwaarden, de tweede meting eerder tot een overschatting dan onderschatting van de resultaten leidt.

Eigen initiatief
Als een gezin overstelpt wordt door problemen kan een aanbod van een vriendin om wekelijks een paar uurtjes mee te helpen met het schoonmaken en ordenen van het huis een enorm verschil maken. Niet alleen door die hulp, maar ook door het feit dat het de moeder en de vriendin zelf zijn die tot die oplossing komen. Dat is natuurlijk veel beter dan wanneer een jeugdbeschermer, met de beste bedoelingen, er een ondersteunende dienst op afstuurt en daarmee het laatste restje eigen initiatief in de kiem smoort.

Aangeleerde hulpeloosheid
Maar er is meer. Psychologen hebben ontdekt dat mensen die voortdurend blootgesteld worden aan allerlei negatieve prikkels, kunnen wegzakken in een apathische toestand. Die prikkels – denk aan armoede, mishandeling, ziekte, ruzie e.d. – probeert men aanvankelijk nog te vermijden of te veranderen, maar na enige tijd laat men ze gelaten over zich heenkomen. ‘Aangeleerde hulpeloosheid’ wordt deze toestand genoemd. Wie zich daarin bevindt gaat ervan uit dat hij geen enkele invloed meer heeft op wat er met hem of haar gebeurt.

Mobiliseren eigen kracht
Daarom is het zo belangrijk eigen kracht te mobiliseren. En dan is het niet eens zo belangrijk wat ouders ondernemen, maar gaat het erom dat ze een initiatief nemen en daarvoor erkenning krijgen van de omgeving. Eigen kracht, hoe zwak die ook lijkt, kan de sleutel zijn om aan aangeleerde hulpeloosheid te ontkomen.

Wim Slot
emeritus professor Jeugdbescherming VU